door Louwrens Langevoort
Op 5 juni 1980 zal de Nederlandse Operastichting in het Scheveningse Circustheater de wereldpremière verzorgen van de dramatische legende „Thijl" van Jan van Gilse (1881-1944). Zo'n zesentwintig jaar na de dood van deze Nederlandse componist wordt dan voor het eerst een van zijn muziekdramatische werken scènisch opgevoerd. Tevens wordt hiermee een stap gezet in de richting van een (laat) eerbetoon aan een opmerkelijke figuur uit het Nederlandse muziekleven van de eerste heft van deze eeuw. Over Jan van Gilse verscheen onlangs een proefschrift van de hand van de musicoloog Hans van Dijk waarmee hij in Utrecht promoveerde bij prof. dr. Marius Flothuis. Enkele jaren is Van Dijk bezig geweest een sluitende biografie over Van Gilse te schrijven, een list met het complete oeuvre samen te stellen en vele bijzonderheden over deze composities te vinden. Het lijvige boekwerk, getiteld „Jan van Gilse. strijder en idealist" getuigt van een grote bewondering voor Van Gilse, die behalve componist ok als dirigent zijn sporen verdiende. De naam van Jan van Gilse is onverbrekelijk verbonden enkele aan hoogst onverkwikkelijke affaires uit de landelijke muziekgeschiedenis. Zelden zullen de polemieken in de dagbladen zo hoog zijn opgelopen over louter muzikale zaken als in de jaren direct na de Eerste Wereldoorlog in Utrecht.
Lasterpraktijken
Inzet tot het schandaal was de niet aflatende lasterpraktijk, die componist Willem Piper uit hoofde van zijn functie van muziekrecensent van het Utrechts Dagblad, tegen Jan van Gilse als dirigent en artistiek leider van het Utrechts Stedelijk Orkest meende te moeten voeren. Pijper verweet Van Gilse een pro-Duits beleid te voeren, en geen oog te hebben voor Nederlandse of Franse tijdgenoten. De gemoederen raakten zo verhit dat er op een gegeven moment geen sprake meer van een weg terug was. Toen vervolgens het bestuur van het USO de broodheren van de dirigent en laffe houding aannamen ten opzichte van Van Gilse en niet meer voor hem opkwamen, was voor deze de maat vol en nam hij gedemoraliseerd ontslag. [n 1963 kwam de zaak „Piper contra Van Gilse" weer in de belangstelling door publicatie van het gelijknamige boek door de weduwe van de componist. Ada van Gilse-Hooijer. Ondanks en poging tot objectiviteit, is een zekere gekleurde mening mevrouw Van Gilse niet vreemd. Ze verzamelde een groot aantal documenten. naar putte voornamelijk uit de memoires, die haar man rond 1930 had geschreven.
Bij Van Dijk neemt de periode dat an Gilse in Utrecht dirigent was, een vijftal Jaren slechts, ongeveer tweevijfde deel van het biografische gedeelte in beslag. Duidelijker dan indertijd bij Ada van Gilse wordt ook het conflict tussen het USO en de Maatschappij Tivoli, die de Utrechtse concertzaal exploiteerde, bij de zaak betrokken. Moeilijke bijkomstigheid in de affaire Van Gilse/Piper was namelijk dat Piper ook nog een officièle functie in Tivoli vervulde. Van Dijk kiest voor honderd procent voor Van Gilse en laat via uitspraken van diverse tijdgenoten het slechte karakter van Willem Piper duidelijk naar voren komen.
Strijd voor BUMA
De Utrechtse Jaren 1917-1922 zin zouden twijfel de meest emotionerende Jaren voor Van Gilse geweest. Hij moest voortdurend strijd leveren. Tegen het bestuur van Tivoli, tegen een onwelwillende pers en zelfs met enkelen van zin eigen orkestleden leefde hij op gespannen voet. Het is dan ook weinig verwonderlijk dat uitgerekend deze tijd geen vruchtbare jaren zijn geweest voor composities of voor het werk in de BUMA, het bureau voor muziekauteursrecht dat in 1913 op initiatief van onder anderen Van Gilse tot stand kwam. Bijna zijn hele verdere leven is hij van dit geesteskind voorzitter geweest; dankzij zin inspanningen werd de BUMA in 1933 wettelijk erkend. In de Jaren twintig leidde Van Gilse en zwervend bestaan. Hij woonde in Blaricum, Laren, later ook in Zürich en Berlin. Enkele grote, voornamelijk vocale werken ontstonden, voordat hij weer een vaste functie aannam. Ditmaal betrof het het directeurschap van de Utrechtse muziekschool. Ook deze periode werd gekenmerkt door strubbelingen en wederom was het Van Gilse die uiteindelijk het onderspit most delven. In 1937 nam hij ontslag. Daarna is hij nog wel enkele malen als gastdirigent werkzaam geweest, maar zijn belangrijkste taak was het componeren van de volksopera „Thijl”. Ook was hij actief als propagandist van Nederlandse muziek. In de oorlogsjaren werkte Van Gilse bij het illegale blad „De Vrije Kunstenaar". Hij heeft de bevrijding niet meer meegemaakt. Nadat zijn beide zoons waren gefusilleerd, overleed hij in 1944 onder een valse naam in een ziekenhuis.
Klein oeuvre
Het oeuvre van Jan van Gilse is niet groot, omvat een viertal symfonieën (plus een schets van een vijfde), kamermuziek en vele liederen met piano en orkestbegeleiding. Bovendien schreef hij een aantal cantates, twee opera's en en declamatorium. Hans Van Dijk heeft deze werken systematisch in vier categorieën ingedeeld, waarna hij ze beknopt beschrijft. Een direct waardeoordeel geeft hij vermeldt hij echter niet. Slechts kan worden opgemerkt dat dat". de composites van Jan van Gilse wat betreft hun vorm en hun bouw in vergelijking met het werk van tijdgenoten nets revolutionairs, nets speciaal opmerkelijks te zien geven."
Niet Duits
Dat Van Dijk toch een grote voorliefde voor het oeuvre koestert, blijkt uit zijn stellingen die dit proefschrift begeleiden. Hij dringt aan op uitvoeringen met name van de „Kreis des Lebens" door een van de ensembles van de omroep. Belangrijk is voorts de schat aan gegevens omtrent uitgevoerde werken. Niet alleen komen de composities van Jan van Gilse aan bod, waar en onder welke omstandigheden die gespeeld zijn sinds hun ontstaan, ook geeft van Dijk de programma's die Van Gilse als dirigent heeft samengesteld. Daaruit blijkt niet in het minst en pro-Duitse houding. Vele Nederlandse en Frans georiënteerde componisten komen er op voor. Wel valt een zwak voor Gustav Mahler op. De algemeen gehoorde kritiek die Van Gilse moest aanhoren, had waarschijnlijk alleen zijn grondslag in het feit, dat hij in Duitsland gestudeerd en er ok langere tijd gewoond had. Bovendien voorzag hij vocale werken van een Duitse tekst. Met name de opera „,Frau Helga von Stavern", gebaseerd op de Friese legende wekte bii o.m. criticus/componist Vermeulen grote irritatie. Hoe kon je nu Nederlandse kunst bedrijven door in het Duits een volkseigen sprookje te componeren? Van Dijk heeft in ieder geval een boetend verhaal geschreven over het leven van een Nederlands componist. Vele passages laten zich als een roman lezen, anderen worden echter vertroebeld door grote uitwijdingen, lange citaten en een irritant gebruik van het tussenvoegsel „sic". De ondertitel van het werk is zeer bewust „Een bijdrage tot de kennis van de Nederlandse Muziekgeschiedenis in de periode van 1900 tot 1944.' Eigenlijk dekken deze getallen niet alles want ook de uitvoerige epiloog, voor datgene wat er tot op heden gebeurde, is belangrijk voor de erkenning van Van Gilse en spelt derhalve een rol in de muziekhistorie
Geen erkenning
Het enige verwijt dat we Van Dijk kunnen maken is zi|n grenzeloze bewondering voor leven en werken van Jan van Gilse. In die adoratie staat hij weliswaar net alleen, maar het is voor mij nog de vraag of het inderdaad tot een Jan van Gilse renaissance zal komen. Het Concertgebouworkest dat zich eens in de Mengelberg-jaren een voorvechter toonde van Van Gilse's composities, bracht het de afgelopen jaren niet verder dan een uitvoering van de treurmuziek uit „Thijl". Het voorspel tot de cantate „Lebensmesse" werd te elder ure geannuleerd wegens de „mindere artistieke betekenis van het stuk.' Tevens is de huidige artistieke leiding niet de mening toegedaan in het oeuvre van Van Gilse die kwaliteit aan te treffen die zij nu als maatstaf voor het repertoire meent te moeten stellen. Ook het Haagse Residentie Orkest heeft Jan van Gilse nog niet met vlag en wimpel binnengehaald. Hoewel het orkest en groot pleitbezorger van de Nederlandse muziek mag heten ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan gaf het een zestal platen uit met muziek van vaderlandse bodem wordt de naam Van Gilse tevens het huidige repertoire tevergeefs gezocht.
Graafwerk
De cantate ,Eine Lebensmesse" werd in november 1978 uitgevoerd door en drietal Amsterdamse amateurkoren, die voor de begeleiding uitgerekend het USO bereid vonden. Hoewel de directie van het orkest enthousiast was en wel tot een herhaling wilde overgaan, waren musici en artistieke commissie minder over dit experiment te spreken. Niettemin gaat het VU-koor, een van de koren, door met de graafwerkzaamheden naar niet uitgevoerde Nederlandse toonkunst. Op 8 mei zal de cantate „Sulamith" worden uitgevoerd, wederom een Jeugdwerk van Van Gilse. Tot dusver heeft allen „Thijl" een vrijwel unaniem positive pers gekregen. Het Amsterdams Philharmonisch Orkest speelde in september 1976 een groot gedeelte op een concertuitvoering, en is ook verantwoordelijk voor de begeleiding bij de productie van de Operastichting. De reputatie van Jan van Gilse zal voor een groot deel van deze Holland Festival productie afhangen. In ieder geval zal de muziekkritiek objectiever tegenover zijn werk staan dan tijdens zijn leven; daaraan zal het dus dit keer net liggen. Hans van Dijk: „Jan van Gilse strijder en Idealist" proefschrift, nog niet in officiële uitgave verschenen. Het analytische gedeelte zal worden omgewerkt, waarna het totale boek zal verschijnen.